f*** the canon! [ 2 ]

de gezaghebbende visie op de schilderkunst van de 19e eeuw

Vier jaar geleden schreef ik ter gelegenheid van het 50-jarige jubileum van A History of Art (1962) iets over de gezaghebbende blik van de Amerikaanse kunsthistoricus H.W.Janson (1913-1982). Ondanks de schijnbare eeuwigheidswaarde blijft iedere canon uiteindelijk een selectie, gemaakt in een bepaalde tijd en vanuit een bepaalde visie. Een canon is dus altijd een tijdelijke constructie. Is de canon die Janson in 1962 presenteerde in de eenentwintigste eeuw nog steeds gezaghebbend en richtingbepalend?

In de eenentwintigste eeuw zijn we het modernisme voorbij. De postmoderne tijd heeft afstand genomen van een progressieve ontwikkeling in de kunstgeschiedenis, waarbij het modernisme een soort utopisch eindpunt vormt. In het postmodernisme staat alles gewoon naast elkaar en lijkt alles te kunnen. Voor onze houding ten opzichte van de schilderkunst van de negentiende eeuw betekent dit o.a. dat het cordon sanitaire rond de salonschilders is opgeheven. De laatste 25 jaar is dat duidelijk te zien in de herwaardering van academische schilderkunst.

De postmoderne tijd heeft afstand genomen van een progressieve ontwikkeling in de kunstgeschiedenis, waarbij het modernisme een soort utopisch eindpunt vormt.

Een mooi voorbeeld is Lourens Alma-Tadema, een Victoriaanse schilder die na de Eerste Wereldoorlog snel vergeten werd, maar aan het eind van de eeuw ineens weer opdook in het Van Gogh Museum, dat tussen 1994 en 1996 een grote tentoonstelling van zijn werk organiseerde.

De postmoderne opvatting dat modernisme niet het topje van de piramide is, maar gewoon een van de vele mogelijkheden om naar de werkelijkheid te kijken, is niet de enige factor die de laatste 25 jaar onze (selectieve) blik op de schilderkunst van de negentiende eeuw veranderd heeft. De invloed van het geïntensiveerde contact tussen West-Europa en de voormalige Sovjet-Unie en de Oostbloklanden sinds 1990 speelt ook mee.

In de schilderkunst van de Sovjet-Unie is het modernisme nooit zo dominant geworden als in het Westen. Aanvankelijk had de avant-garde in Rusland een ijzersterke positie maar Stalin koos er uiteindelijk toch niet voor. De laat negentiende eeuwse schilder Ilya Repin werd het voorbeeld voor het sociaalrealisme in de Sovjet-Unie. Terwijl in de twintigste eeuw de koers van de moderne kunst in het Westen sterk bepaald werd door het Bauhaus met zijn abstractie en louter formele benadering, ging de Sovjet-Unie verder op het spoor van het realisme van Repin. Na de Tweede Oorlog hing er een kwade reuk rond het realisme. Net als Stalin hield Hitler namelijk van realistische schilderkunst.

Repin en Alma-Tadema
De tentoonstellingen van Ilya Repin (2001-2002 in Groningen) en van Lourens Alma-Tadema (1994-1996 in Amsterdam) bewezen hoe fantastisch laat 19e eeuws realisme kan zijn.

Dat er met het grote voorbeeld voor het sociaalrealisme in de Sovjet-Unie niets mis is, konden de bezoekers van de grote tentoonstelling Repin – Het geheim van Rusland in 2001/2002 met eigen ogen zien. Een “Russische Rembrandt” was (her)ontdekt. De tentoonstellingen van Alma-Tadema (1994-1996) en Repin (2001/2002) zijn wat mij betreft exemplarisch voor de omwenteling sinds de jaren negentig in onze verhouding met de schilderkunst van de negentiende eeuw. De bril van het modernisme, waardoor Janson mij aan het begin van de jaren tachtig naar de negentiende eeuw leerde kijken, lijkt niet meer zo nodig. We zijn schilders gaan herontdekken die ontbreken in de canon van A history of Art.

Is er een nieuwe canon aan het ontstaan?

In de postmoderne tijd lijkt een canon overbodig geworden. Als het postmodernisme het einde van de Grote Verhalen is, is het ook het einde van de canons. Iedere canon is het product van een tunnelvisie op de geschiedenis, een Groot Verhaal. En deze komt voort uit de tijdgeest die zo bepalend is voor onze visie op kunst. Een halve eeuw geleden ging het Grote Verhaal van de moderniteit nog volop rond. Na de catastrofen van de wereldoorlogen wilde men vol optimisme geloven in een progressief kosmopolitisme in de geest van het modernisme.

Als het postmodernisme het einde van de Grote Verhalen is, is het ook het einde van de canons.

In de eenentwintigste eeuw is deze overtuiging ver te zoeken. Globalisering blijkt samen te gaan met een preoccupatie voor identiteit en geschiedenis. De wal heeft het schip gekeerd. Nationalisme is weer terug en lang niet iedereen spreekt daar meer kwaad van. Daarnaast is er nog een andere ontwikkeling, die van de digitalisering van ons leven. Dat maakt dat we onszelf steeds meer opsluiten in de MySpace van onze smartphone of tablet. Wij zijn zelf het bindmiddel van alles geworden. F*** the canon!

De paradox is dat de extreme individualisering ons tegelijkertijd zeer kwetsbaar maakt voor manipulatie. We zijn weliswaar helemaal vrij om onze eigen canon te vormen, maar we worden des te gevoeliger voor blockbusters en hypes en gaan met z’n allen naar Rothko of Jeroen Bosch. Een canon heeft nauwelijks nog gezag, marketing des te meer.

Taschen
een deel van de “canon” van Taschen
schilders zijn merknamen geworden

de “canon” van schilders uit de negentiende eeuw volgens Taschen
 
Friedrich, Goya, Ingres, Turner, Delacroix, Cézanne, Courbet, Manet, Monet, Renoir, Degas, Van Gogh, Gauguin, Ensor, Redon, Toulouse-Lautrec, Seurat, Mucha, Munch, Klimt, Stuck … Stuck?!

F*** the canon! [ 1 ]