Maandelijks archief: augustus 2018

Chateaubriand & Napoleon [ 1 ]

Chateaubriand over Napoleon bezoekt het pesthuis in Jaffa
van Antoine-Jean Gros (1804)

GirodetIn het veertiende “boek” (eigenlijk hoofdstuk) van Mémoires d’Outre-Tombe beschrijft Chateaubriand zijn eerste ontmoeting met Napoleon in 1802. De schrijver had in datzelfde jaar grote bekendheid gekregen door de publicatie van zijn Génie du christianisme waarin hij het christelijk geloof herwaardeerde na een periode van atheïsme tijdens de Franse Revolutie. Napoleon was op het gebied van religie een opportunist die het grote succes van dit boek hoopte te gebruiken om de paus weer aan zijn kant te krijgen. Chateaubriand wijdt zes “boeken” aan Napoleon die hij lang na de dood van Napoleon schreef omstreeks 1838.
 
Aflevering 1: Napoleon in Jaffa (1799)
 
rechts: details uit portretten van Napoleon en Chateaubriand door Anne-Louis Girodet-Trioson

Twee jaar geleden schreef ik hier iets over het beroemde schilderij van Antoine-Jean Gros: Napoleon bezoekt het pesthuis in Jaffa. Dit beeld paste helemaal in de cultus die Napoleon als dictator rond zijn persoon had gecreëerd. Gros schildert een beeld van Napoleon als heiland.

De werkelijkheid was anders. Napoleons secretaris Bourrienne verklaart: “De bedden van de pestlijders bevonden zich aan de rechterkant in de eerste zaal. Ik liep naast de generaal (lees: Napoleon); ik verklaar hierbij dat ik hem niet een pestlijder heb zien aanraken. Hij liep snel door de zalen heen, terwijl hij met een karwats korte tikjes tegen de gele rand van zijn laars gaf. Met grote stappen doorlopend herhaalde hij steeds de volgende woorden:”Ik moet terug naar Egypte voordat de vijand daar aankomt.”

Gros
Antoine-Jean Gros 1804
Napoleon in het pesthuis in Jaffa in 1799 (detail)
Ik verklaar hierbij dat ik hem niet een pestlijder heb zien aanraken.

Napoleons secretaris Bourrienne over Napoleon in Jaffa

Chateaubriand schrijft in boek XIX van zijn memoires: “Wat moeten we nu aan met het prachtige schilderij van Gros? Wel dat blijft een meesterwerk van de schilderkunst.” Als romanticus beoordeelt Chateaubriand het kunstwerk dus op zijn esthetische kwaliteiten, niet op haar historische betrouwbaarheid. Net als Riefenstahl is Gros gezwicht voor de leugen van de dictatuur. Maar die leugen ziet er dan wel schitterend uit! De romantische esthetiek vindt in de uitspraak van Nietzsche misschien wel zijn bestemming: “Alleen als esthetisch fenomeen zijn het bestaan en de wereld voor eeuwig gerechtvaardigd”. Voorbij goed en kwaad, waarheid en leugen, historische nauwkeurigheid en idealisering, betrouwbaar nieuws en propaganda. Kortom: esthetiek boven ethiek.

Napoleon de Verlosser [ W&V ]

als het volk regeert …

gelezen: boek IX van Memoires van over het graf (1848)
van François-René de Chateaubriand

Memoires van over het grafWe horen het niet graag, maar populisme, demagogie en schrikbewind zijn onlosmakelijk verbonden met het ontstaan van onze democratische rechtsstaat. Als ik weer iets nieuws over de Franse Revolutie lees, gaat er meestal een beerput voor mij open. Zo ook tijdens het lezen van het ooggetuigeverslag van François-René de Chateaubriand in Boek IX van Memoires van over het graf.

Hoe konden de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap al bij de aanvang zo vreselijk ontsporen? In Fatale zuiverheid doet Ruth Scurr een poging om Maximillien de Robespierre te begrijpen. De vergelijking met Eichmann dringt zich op: hoe kan een in zeker opzicht onberispelijk heerschap in staat zijn tot zoveel onmenselijkheid? Meer nog dan Georges Danton en Jean-Paul Marat was Robespierre het gezicht van de Terreur. En dus van de Revolutie, zou Simon Schama, eraan toevoegen. Want Schama behoort tot degenen die de Franse Revolutie gelijkstellen aan de Terreur.

Omdat Robespierre onwankelbaar was in zijn principes werd hij l’Incorruptible (de Onomkoopbare) genoemd. Hij was een strakke denker, logisch en consequent. “Deze man is gevaarlijk, want hij gelooft in alles wat hij zegt”, zei Mirabeau ooit over hem. Robespierre onderscheidde zich van andere revolutionairen ook door zijn uiterlijk. Hij bleef trouw aan zijn pruik, rokkostuum en kniebroek waardoor hij eruitzag als een aanhanger van het ancien régime en niet als een typische vrijheidsstrijder. Vergeleken met andere invloedrijke revolutionairen had Robespierre het voorkomen van een dandy. Danton en Marat zagen er eerder uit als straatvechters. Chateaubriand beschrijft ze in “een lange reeks gorgonenkoppen“:

D’après ces préséances de hideur, passait successivement, mêlée aux fantômes des Seize, une série de têtes de gorgones. L’ancien médecin des gardes du corps du comte d’Artois, l’embryon suisse Marat, les pieds nus dans des sabots ou des souliers ferrés, pérorait le premier, en vertu de ses incontestables droits. Nanti de l’office de fou à la cour du peuple, il s’écriait, avec une physionomie plate et ce demi-sourire d’une banalité de politesse que l’ancienne éducation mettait sur toutes les faces : « Peuple, il te faut couper deux cent soixante-dix mille têtes ! » À ce Caligula de carrefour succédait le cordonnier athée, Chaumette.
Bron: fr.wikisource.org

Marat“De meest mismaakte types van deze bende hadden voorrang op het spreekgestoelte. In onze troebelen van destijds hebben gebreken van lichaam en geest absoluut een rol gespeeld; gekwetste eigendunk heeft grote revolutionairen voortgebracht. [...] Hierna passeerde, in rangorde van afschuwelijkheid, en zich mengend onder de fantomen van de Zestien, een lange reeks gorgonenkoppen de revue. De voormalige arts van de lijfwacht van de Comte d’Artois, het Zwitserse embryo Marat, zijn blote voeten gestoken in klompen of met ijzer beslagen schoenen, hield als eerste, op grond van zijn onbetwistbare rechten, een redevoering. In zijn rol van nar aan het hof des volks, schreeuwde hij, met een uitgestreken gezicht en zo’n flauw beleefdheidsglimlachje dat iedereen met een ouderwetse opvoeding destijds op zijn gezicht droeg: “Het volk moet nog 270.000 koppen afhakken!” Na deze achterbuurt-Caligula kwam de atheïstische schoenmaker Chaumette aan de beurt”.

De kop van Georges Danton is eindeloos beschreven. Een paar maanden geleden plaatste ik citaten van Jo van Ammers-Küller, Lamartine en Victor Hugo. In Memoires van over het graf las ik een vierde literaire beschrijving over Dantons beruchte lelijkheid: “De taferelen in het klooster van de Cordeliers, waarvan ik zo’n drie à vier keer getuige ben geweest, werden beheerst en voorgezeten door Danton, een soort Hun gebouwd als een Goot, met zijn platte neus, zijn wijdopen neusgaten, zijn met littekens overdekte gezicht dat het midden hield tussen dat van een politieagent en dat van een geile en wrede aanklager. [...] Danton zei: [...] Natuurlijk zijn al die priesters en edellieden niet schuldig, maar ze moeten dood, omdat ze hier niet horen, de gang van zaken belemmeren en de toekomst in de weg staan.”

Danton, Marat en Robespierre
Danton, Marat en Robespierre in Le Cabaret de la Rue du Paon (illustratie van Émile Bayard uit het boek 1793 van Victor Hugo)

In het begin van de jaren negentig van de achttiende eeuw ontstond een nieuw fenomeen: de politieke partij. De jakobijnen organiseerden zich in verschillende clubs, zoals de Société des droits de l’homme et du citoyen, kortweg de Cordeliers, genoemd naar de gebouwen van de Franciscanen in het Quartier Latin waarin zij bijeenkwamen. Bij de Cordeliers ging het er bijzonder rauw aan toe. Als het volk gaat regeren, wordt de taal van de straat gesproken. Chateaubriand schrijft:

Les orateurs, unis pour détruire, ne s’entendaient ni sur les chefs à choisir, ni sur les moyens à employer ; ils se traitaient de gueux, de filous, de voleurs, de massacreurs, à la cacophonie des sifflets et des hurlements de leurs différents groupes de diables. Les métaphores étaient prises du matériel des meurtres, empruntées des objets les plus sales de tous les genres de voirie et de fumier, ou tirées des lieux consacrés aux prostitutions des hommes et des femmes.
Bron: fr.wikisource.org

“De redenaars, bijeen om te vernietigen, waren het noch eens over de te kiezen leiders, noch over de te gebruiken middelen; onder een kakafonie van fluitconcerten en gebrul van de duivels van hun verschillende groepen aanhangers scholden ze elkaar uit voor schooiers, schandknapen, boeven, dieven, moordenaars. Ze gebruikten metaforen uit het moordenaarsjargon, dat woorden ontleent aan de smerigste objecten afkomstig uit allerlei soorten vuilnisbelten en mestvaalten, en ook uit de oorden waar mannen en vrouwen zich prostitueren. Ze maakten de beelden met hun gebaren zichtbaar; alles werd bij zijn naam genoemd met een honds cynisme, en met veel brallerig, obsceen en godslasterlijk gevloek.”

Ik moet de wijken van het volk in
en mijn oor te luisteren leggen:
zo hoor je nog eens wat.
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.

Gerard Reve

De woorden democratie en populisme hebben beide dezelfde wortel. Demos is het Griekse woord en populus is het Latijnse woord voor volk. Toch heeft het eerste woord meestal een positieve klank en het laatste woord een negatieve klank. Maar als we naar de Franse Revolutie kijken, dan ging de geboorte van de moderne democratie gepaard met gebral en demagogie. Het huidige recht-voor-z’n-raap-populisme steekt daar fatsoenlijk bij af.

een misdadig volkje

aan het lezen in: Memoires van over het graf (1848)
van François-René de Chateaubriand

Memoires van over het grafWanneer je zoals ik alles wilt weten over de Franse Revolutie en meer nog, jezelf zou willen verplaatsen naar het hart van de Franse Revolutie, Parijs in het begin van de jaren negentig van de achttiende eeuw, dan lees je bij voorkeur getuigenverslagen. Het is mooi om Edmund Burke te lezen of het dagboek van Goethe dat hij bijhield tijdens de Pruisische veldtocht in Noord-Frankrijk in september 1792. Maar wat François-René de Chateaubriand in het negende boek van Memoires van over het graf over de Franse Revolutie schrijft, overtreft voor mij alles.

Toen Chateaubriand 22 jaar oud was, dreef zijn avontuurlijke geest hem naar de Nieuwe Wereld. In het zesde, zevende en achtste boek schrijft hij over zijn verblijf in de piepjonge Verenigde Staten en Canada. Maar dan valt in het najaar van 1791 zijn oog op een vette kop in een Engelse krant: Flight of the King. Daaronder leest hij over de vlucht van Lodewijk XVI naar Varennes in juni 1791. Hij schrijft:“Er vond op slag een ommekeer in mij plaats (…) Dit was meteen het einde van mijn tocht. Ik zei bij mijzelf: terug naar Frankrijk!”

In het voorjaar van 1792 is hij weer terug in Frankrijk, nadat zijn schip vlak voor de kust van Bretagne bijna vergaan is. De Franse Revolutie is in de zomer van 1792 drie jaar oud en heeft wortel geschoten. Hij beschrijft de grimmige sfeer: “Parijs bood in 1792 een geheel andere aanblik dan in 1789 en 1790; de revolutie stond niet meer in de kinderschoenen, dit was een volk dat in een roes zijn lot tegemoet marcheerde, dwars door afgronden en langs dwaalwegen. Het volk had niet meer dat rumoerige, nieuwsgierige, geestdriftige over zich; het had iets onheilspellends gekregen. Op straat zag je alleen nog maar bange of schuwe gezichten, van mensen die vlak langs de muren van huizen slopen, om maar niet op te vallen, maar je had er ook die juist op zoek waren naar een prooi: er waren angstige en neergeslagen blikken die zich van je afwendden, of juist felle blikken die je fixeerden en je trachtten te doorgronden en te doorboren.”

Het verbranden van de troon in 1792
Het verbranden van de troon in 1792 was de opmaat naar de koningsmoord in 1793

Meer nog dan een film plaatsen zijn woorden mij in een tijdcapsule. In een film zijn de beelden gegeven en is er geen ruimte meer voor de verbeelding. Wanneer je het verslag van Chateaubriand leest, word je een voorbijganger in de straten van Parijs. Dan schrijft hij: “Onder de Parijse bevolking had zich een uitheemse bevolking gemengd van ongure types uit Zuid-Frankrijk; dat was de voorhoede van de Marseillanen, die Danton naar de hoofdstad haalde voor de dag van de tiende augustus en de Septemberbloedbaden, een volkje dat herkenbaar was aan zijn lompen, zijn gebruinde gelaatskleur, zijn laffe, misdadige uiterlijk, maar dan wel een misdadigheid die gerijpt was onder een andere zon: in vultu vitium, in het gezicht de slechtheid.”

…een volkje dat herkenbaar was aan zijn lompen, zijn gebruinde gelaatskleur, zijn laffe, misdadige uiterlijk, maar dan wel een misdadigheid die gerijpt was onder een andere zon: in vultu vitium, in het gezicht de slechtheid.

Dergelijke notities zouden tegenwoordig discriminerend, ja zelfs racistisch genoemd worden. Maar Chateaubriand heeft het scherp gezien. Simon Schama bevestigt het in Citizens: “Hoe groot de verleiding ook is voor een historicus om (…) het geweld af te doen als een minder prettig ‘aspect’ van de Revolutie dat niet mag afleiden van de verworvenheden ervan, het zou naïef zijn om dat te doen. Vanaf het allereerste begin – de zomer van 1789 – was geweld de motor van de Revolutie.”

Mémoires d’outre-tombe [ fr.wikisource.org ]
Memoirs from beyond the tomb [ books.google.nl ]