Terwijl de Romantiek als tijdvak meestal tussen 1795 en 1820 gesitueerd wordt, zijn romantische tendenzen in de negentiende en twintigste eeuw zich blijven ontwikkelen. In het tweede deel van Romantiek. Een Duitse Affaire volgt Rüdiger Safranski het romantische spoor van 1820 tot in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Het romantische is in de Biedermeiertijd (1815-1848) nog zo sterk vertegenwoordigd dat men vaak over de ‘late Romantiek’ spreekt. Als na 1848 het geestelijk klimaat verzakelijkt, stroomt het romantische ondergronds door en beleeft het bij Wagner en Nietzsche heftige uitbarstingen. In hoofdstuk 15 is Safranski aangekomen in de jaren negentig van de negentiende eeuw. Nietzsche was in 1890 afgezonken in een geestelijke afgrond waar hij nooit meer uit zou komen. Veel intellectuelen beschouwden hem nu als een ‘martelaar van de geest’ en in er ontstond zelfs een hype rond zijn persoon en zijn ‘profeet’ Zarathustra. Safranski schrijft over het geestelijke klimaat in de jaren negentig:
uit: Romantiek. Een Duitse Affaire. Hoofdstuk 15, blz. 302-303 (vertaling: Mark Wildschut)
Nietzsche en het toverwoord ‘leven’ inspireren na 1890 het symbolisme en allerlei expressionistische tendenzen. Maar ook de Jugendstil ontstaat in het de neoromantische klimaat aan het einde van de negentiende eeuw. In de decoratieve Jugendstil wordt vooral het plantaardige leven afgebeeld, het groeien uit de aarde naar het licht. “Wees de aarde trouw” had Nietzsche verkondigd. De Duitse schilder Hugo Höppener (1868-1948) noemde zich Fidus (‘de getrouwe’) en schilderde vanaf 1908 vele versies van een zonaanbiddende figuur die zich als een zonnebloem naar de zon uitstrekt. Lichtgebet werd de icoon van de Reformbeweging, van Freie Körper Kultur en van communes als de Neue Gemeinschaft van Gustav Landauer en de Brüder Hart en de Kosmischer Kreis rond Alfred Schuler en Ludwig Klages. Rond 1910 bloeide er een nieuw heidendom en droomde men van een universele natuurreligie. Maar de vruchten van het neopaganisme waren niet goed. In de jaren twintig trok ‘de Nieuwe Mensch’ de laarzen aan. En een bruin uniform.
Anarcho-sozialistische Vorstellungen von Bodenreform und vegetarischer Pazifismus beherrschten die Geisteswelt des jungen Fidus. So war Fidus unter anderen Mitglied der lebensreformerischen Verbände Deutsche Gartenstadtgesellschaft, des Bundes Deutscher Bodenreformer sowie Mitglied im Bund für allseitige Lebensreform des gesamten Deutschtums, im Verein für Körperkultur und im Deutschen Verein für vernünftige Leibeszucht.
1889 setzte Fidus sein Studium an der Münchner Akademie fort. Die Bekanntschaft mit dem Theosophen Wilhelm Hübbe-Schleiden führte zur Mitarbeit als Illustrator der Zeitschrift Sphinx. Fidus vertrat fortan eine mystische Naturreligion und setzte sich für Ideen einer Sexualreform ein. Der spezifische Jugendstil seiner Bilder wurde fortan mit esoterischen Symbolen – Lotosblüten, Eiformen, Kreuzen und Sonnenzeichen – angereichert. Die zyklische Kreisstruktur des Lebens, die Rückkehr des Mannes in den göttlichen Mutterschoß, die Verschmelzung der Geschlechter und die Erlösung durch das Licht waren immer wiederkehrende Bildmotive. Zudem entwarf er Pläne zu gigantischen Tempelanlagen für eine neue Natur- und Lichtreligion, in denen sich das Volk zur Andacht versammeln sollte. Sein berühmtestes Bild wurde das in mehrfacher Ausfertigung, erstmals 1908, entstandene „Lichtgebet“. Es zeigt einen jungen, schlanken, fast androgynen Mann auf einem Berggipfel, die Arme in Form einer Lebensrune spreizend und die Sonne anbetend. Dieses Bild wurde zur Ikone der Jugendbewegung.
Bron: de.wikipedia.org