door Lex ter Braak in Vrij Nederland #33
Natuurlijk, in onze cynsiche momenten weten we het zeker: dit is metafisische kletskoek van toen. De tijd waarin Shelley schreef dat poëzie goddelijk is, en het begin en eind van alle kennis. De verloren dagdroom van biedermeiermeisjes die hun ogen bevallig sloten voor de verdorvenheid van de wereld en hun jeugd verbeidden met het inplakken van poesiealbumplaatjes.
Maar als denken we het beter te weten, het kost ons toch de grootste moeite ons van deze overgeleverde beelden te bevrijden. Onze biografische kennis van dichters die sympathiseerden met de nationaal-socialisten, van kunstenaars die de triomfen van de dictatuur in hun schilderijen en sculpturen verbeeldden of die een crimineel bestaan leidden, die hun kinderen verwaarloosden of kruiperig, laf en egoïstisch, vrekkig of vraatzuchtig waren, doet niets af aan het diepgewortelde idee dat kunst en schoonheid, kunstenaar en waarheid in een innig verbond samenleven. De zonden van de kunstenaar worden hem graag vergeven in ruil voor zijn hogere gaven, ook omdat we menen dat het een wel eens niet zonder het ander zou kunnen. En wat werkelijk fout was, voegen we er in gedachte aan toe, dat wordt wel in de beerput van de geschiedenis geworpen.
Bron: Lex ter Braak in Vrij Nederland #33