Een van de nieuwe wetenschappen die in de negentiende eeuw ontstond en die nauw verband hield met de Europese expansie, was de volkenkunde. In de twintigste eeuw vond er met de dekolonisering een omslag plaats in de volkenkunde, die tegenwoordig etnologie of culturele antropologie wordt genoemd. Men deed afstand van de etnocentrische visie en ging alle culturen als gelijkwaardig beschouwen. Dit betekende ook dat men alle religies in principe als gelijkwaardig ging zien. Het is niet onbelangrijk om te zien dat de veroordeling van het zgn. Europacentrisme een Westerse zélfveroordeling is.
De Sloveense filosoof Slavoj Žižek heeft aangetoond dat er achter het Westerse cultuurrelativisme nog altijd een superioriteitsgevoel schuilgaat. Volgens hem is het Westen er in geoefend om het authentieke van andere culturen te benadrukken terwijl het haar eigen identiteit onzichtbaar probeert te maken. Doordat het Westen in daarmee ‘identiteitloos’ wordt, kan het zich verbinden met ‘universele waarden’ die voor alle culturen zouden moeten gelden. En daarmee behoudt het Westen stiekem nog altijd haar superioriteitsgevoel.
Bron: Slavoj Žižek in Filosofie Magazine
Wat heeft dit alles met oerverhalen te maken? Het betekent dat Europa met zijn cultuurrelativisme (én godsdienstrelativisme) het Grote Verhaal waarop de Westerse cultuur gebaseerd is (het Christendom) verloochent door dit verhaal te nivelleren aan de honderdduizenden oerverhalen die de Westerse cultureel antropologen en mythografen verzameld hebben. Het post-modernisme, dat je als de erfgenaam van de Europese Verlichting kunt zien, probeert een bescheiden maar neutrale positie in te nemen en verklaart hét Grote Verhaal taboe. Dat is een noviteit in de geschiedenis, want elke cultuur is altijd gefundeerd geweest op een oerverhaal over de oorsprong van de wereld en van de mens. Dit Grote Verhaal heeft een cultuur gevormd en het kloppend hart daarvan is de religie.
de erfgenaam van de Europese Verlichting kunt zien, probeert
een bescheiden maar neutrale
positie in te nemen en verklaart
het Grote Verhaal taboe.
In het Westen heeft de wetenschap de plaats van het Christendom ingenomen. Aan de ene kant is er winst: de Westerse mens is geen gelovige meer die door een religieuze autoriteit klein gehouden wordt, maar is geëmancipeerd tot een individu. Toch betaalt hij voor deze ‘vrijheid’ een hoge prijs: diep wantrouwen en een onvermogen tot overgave. Hij zou wel willen geloven, maar hij kan het niet (meer). Met het afschaffen van het Grote Verhaal valt het bezielend verband weg en moet ieder voor zichzelf maar ‘zijn’ of ‘haar waarheid’ zien te vinden. De geestelijke uitholling die het afschaffen van het Grote Verhaal veroorzaakt, drukt zwaar op de post-moderne mens.
De van oorsprong Roemeense godsdienst-psycholoog Mircea Eliade wijst in Het heilige en het dagelijkse bestaan ook op deze verzakelijking van de wereld, een proces dat gepaard gaat met het verlies van bevredigende zingevende verhalen, ook al schept de wetenschap eigen oorsprongsverhalen, zoals het verhaal van de oerknal. Mythen worden door de moderne mens bestudeerd in plaats van gecelebreerd. Eliade noemde dit proces desacralisatie. Ook de Canadese filosoof Charles Taylor houdt zich diepgaand met de onttovering van de wereld bezig. Het is veelzeggend dat hij naast filosoof ook praktiserend katholiek is.
eerdere posts in deze reeks | Het heilige en het dagelijkse bestaan