Maandelijks archief: april 2010

flatus vocis

de historische fundering van de Institutionele Theorie
gelezen in Niet alles is kunst een essay van Lennaart Allan

niet alles is kunst(wat vooraf ging) In zijn essay een pleidooi voor een herwaardering van de representatietheorie in de bundel Niet alles is kunst laat Lennaart Allan zien dat de Institutionele Theorie aandelen van het nominalisme in zich draagt. In de geschiedenis van de filosofie kennen we het nominalisme uit de scholastiek, de middeleeuwse wijsbegeerte. Deze werd voortgestuwd door de zogenaamde universaliastrijd. In deze strijd ging het om de vraag of de essenties of Ideeën een werkelijk bestaan hebben of dat ze slechts als abstracties bestaan, als namen dus. De eerste nominalist, Roscellinus (ca. 1050 – ca. 1120) leerde bijvoorbeeld (volgens Anselmus van Canterbury) dat de universalia niets anders waren dan flatus vocis, een “ademtocht van de stem”. Voor het nominalisme hadden de essenties dus geen eigen werkelijkheid, terwijl het realisme (we zouden het tegenwoordig beter idealisme kunnen noemen) meende dat de essenties werkelijk bestonden in een transcendent Ideeënrijk.

Het nominalisme botste in de Middeleeuwen met de christelijke leer. Nominalisten liepen steeds het risico van ketterij beschuldigd te worden, vooral als zij zich uitspraken over de dogma’s van de Kerk. In de eerste helft van de veertiende bouwde William van Occam (ca. 1300 – ca. 1349) het nominalisme verder uit. Ook hij werd van ketterij beschuldigd en in 1328 werd hij geëxcommuniceerd en vogelvrij verklaard. We kennen deze nominalist vooral van ‘het scheermes van Occam‘. Dit ‘scheermes’ is de uitspraak: Entia non sunt praeter necessitatem multiplicanda, d.w.z. dat men de zijnden (gepostuleerde objecten binnen een hypothese) niet zonder noodzaak moet verveelvoudigen. Deze methode doet denken aan de zogenaamde ‘fenomenologische reductie‘, die ruim vijf eeuwen later door Edmund Husserl werd geformuleerd. In de fenomenologie streeft men naar een terugkeer naar de dingen (verschijnselen) zélf, zonder deze te vermeerderen met abstracties.

nominalisme of anti-essentialisme
Een halve eeuw geleden werd een serie boeken geïllustreerde wereldgeschiedenis nog onder de titel de pelgrimstocht der mensheid uitgegeven. Tegenwoordig zou een dergelijke titel ondenkbaar zijn. Er bestaat voor de postmoderne mens geen pelgrimstocht, hoogstens een zwerftocht, aangezien het post-modernisme het hogere doel heeft afgeschaft. Ook heeft ‘het scheermes van Occam‘ het woord ‘mensheid’ bijna uit ons vocabulaire weggeschoren. Dat we een woord als ‘mensheid’ niet zo gauw meer gebruiken, heeft te maken met de dominantie van het nominalisme of anti-essentialisme. Deze leer houdt in dat de dingen geen essentie hebben, maar samenvallen met wat ze zijn. Het gevolg van deze opvatting is dat de ideeënleer van Plato en alle metafysica die zich hieruit ontwikkeld heeft (en bovendien alle religie!) simpelweg wordt opgedoekt. Andy WarholWat overblijft, zijn de dingen zelf. Warhol’s Brillo Boxes markeren volgens Arthur Danto een eindpunt in de kunstgeschiedenis. Vanuit filosofisch oogpunt zijn ze het einde van de metafysica. Kunst die eigenlijk hoort bij Nietzsche‘s laatste mens. De pop-art van Andy Warhol is anti-humanistisch. Zijn uitspraak “I want to be a machine” is misschien ironisch maar legt tegelijkertijd een griezelig verlangen naar ontmenselijking bloot, om een ding onder de dingen te zijn.

Nu terug naar het essay van Lennaart Allan. In verband met de Institutionele Theorie gaat hij vooral in op het hedendaagse nominalisme. Hij stelt hierbij vast dat het huidige nominalisme een anti-humanisme is, omdat deze veronderstelt dat de menselijke natuur niet bestaat. Vervolgens gaat hij op zoek naar de oorsprong en oorzaak van het nominalisme in onze tijd. De geest van het nominalisme heeft zich in het postmodernisme radicaal uitgewerkt. Het postmodernisme schaft namelijk de hoogste Idee af en stelt dat de waarheid niet bestaat. De invloed van Derrida‘s uitspraak ‘Il n’y a pas de hors-texte’ (uit: L’écriture et la différance, 1967) is groot geweest. Eigenlijk is dit een radicalisering van de flatus vocis: elke uitspraak, dus ook de filosofische uitspraak, is een ‘ademtocht van de stem’ en verwijst weer naar een andere ‘ademtocht van de stem’, maar nooit naar een werkelijkheid buiten de taal. Het postmodernisme heeft zich dus opgesloten binnen de taal, in de flatus vocis en schaft de werkelijkheid daarbuiten af. Occam’s scheermes is bij Derrida een kettingzaag geworden. Niet alleen ‘de filosoof met de hamer’ wist van opruimen.

Gunther van Hagens
Gunther van Hagens X-lady, 2008
het menselijk lichaam als ready made
postmodernisme (of hedendaags nominalisme) houdt van deconstructie en is anti-humanistisch

Het is duidelijk dat het postmodernisme en de Institutionele Theorie wat met elkaar gemeen hebben. Beiden sluiten zich op in een cirkelredenering en oefenen vanuit deze positie macht uit. Voor het postmodernisme bestaat dé werkelijkheid niet en is alles interpretatie. Voor de Institutionele Theorie bestaan er geen criteria meer voor kunst, maar bepaalt de (Institutionele) Theorie tenslotte wat kunst is. Allan beschouwt het nominalisme terecht als een voorloper van het postmodernisme. Dichterbij in de geschiedenis ligt volgens hem het marxisme als tweede belangrijke bron van het postmoderne denken. Hij beschrijft zelfs het postmodernisme als marxisme-substituut. Daarover een volgende keer meer.

Damien Hirst
Damien Hirst For the love of God, 2008
postmodernisme (of hedendaags nominalisme) is ding-achtig en vaak cynisch

Niet alles is kunst
Diederik Kraaijpoel, Willem L. Meijer en Lennaart Allan
Uitgeverij Aspekt maart 2010, 310 pagina’s, ISBN 9789059118669

recensie over Niet alles is kunst door Stefan Beyst

toverstafje

De Institutionele Theorie
gelezen in Niet alles is kunst een essay van Lennaart Allan

niet alles is kunst( wat vooraf ging ) In zijn essay een pleidooi voor een herwaardering van de representatietheorie in de bundel Niet alles is kunst zoekt Lennaart Allan naar de oorsprong van de Institutionele Theorie. Deze kunsttheorie is ontstaan na de revolutie van de ready made, waardoor in de moderne kunst alles (en zelfs niets) tot kunst bevorderd kan worden. De Amerikaanse filosoof en kunstcriticus Arthur Danto (*1924) was de eerste die in zijn essay The Artworld (1964) tot een formulering van de Institutionele Theorie is gekomen. Tien jaar zou George Dickie (*1926) deze theorie in zijn boek Art and the Aesthetic: An Institutional Analysis nog verder verfijnen.

Wat houdt de Institutionele Theorie van Arthur Danto en George Dickie precies in? De kortste samenvatting van deze theorie is: Kunst berust op iets buiten het kunstwerk, namelijk theorie. De theorie is dus een cirkelredenering en daarom kan ook letterlijk alles of niets tot kunst worden bevorderd. Met de Institutionele Theorie kan de kunstwereld zijn mantra’s laten rondzingen. Zo zegt Anna Tilroe kunstcriticus van de Volkskrant: “Kunst is context”. Haar collega Cornel Bierens van NRC Handelsblad is sarcastisch: “het is beeldende kunst omdat de beeldende kunstclub het zegt, zoals televisie televisie is omdat het televisietoestel het doorgeeft.”

Het essay The Artworld (1964) van Arthur Danto had veel invloed. Een bekende passage uit dat essay is Danto‘s reflectie op de Brillo Boxes (1963) van Andy Warhol. Volgens Danto was dit de culminatie en het eindpunt van de geschiedenis, omdat de essentie van kunst hierin zou worden onthuld:

Brillo Boxes 1963Wat uiteindelijk het verschil maakt tussen een Brillo-doos en een kunstwerk dat bestaat uit een Brillo-doos, is een bepaalde kunsttheorie. Het is de theorie die de doos opneemt in de wereld van de kunst en hem beschermt tegen een terugval naar het object dat hij in werkelijkheid is (…) Zonder die theorie zal niemand hem als kunst zien, en om dat te kunnen inzien, moet men heel wat kunsttheorie beheersen plus een flink portie geschiedenis vande recente New Yorkse schilderkunst.
 
Bron: Arthur Danto in “The Artworld” (1964)

De Institutionele Theorie is dus eigenlijk het toverstafje waarmee alles tot kunst kan worden omgetoverd. De theorie is tegelijkertijd een zelfrechtvaardiging van veel hedendaagse kunst, waarvan je je kunt afvragen of het nog kunst is. De schrijvers van de essays in Niet alles is kunst stellen vast dat er door Institutionele Theorie grote verwarring is ontstaan over wat nu wéll en wat nu géén kunst is, ook onder de ingewijden.

Kamagurka
© Kamagurka. uit: Harde Tijden, 1983

Juist omdat de Institutionele Theorie alles tot kunst kan maken, komt de kunst zélf in een crisis. Want welk onderscheid is er dan nog tussen kunst en niet-kunst? Om uit de verwarring te komen, moeten we terug naar de tijd dat de Institutionele Theorie nog niet bestond. Allan begint dan het spoor terug te volgen en komt eerst uit bij een voorloper van de Institutionele Theorie die door de Amerikaanse estheticus Morris Weitz werd geformuleerd. In zijn Philosophy of the Arts (1950) introduceerde hij het anti-essentialisme van Wittgenstein in de kunsttheorie. Het anti-essentialisme van Wittgenstein is historisch terug te voeren naar het nominalisme een stroming binnen de scholastiek, de middeleeuwse wijsbegeerte. Een volgende keer wil ik stil staan bij de filosofische fundering van de Institutionele Theorie, het nominalisme.

Niet alles is kunst
Diederik Kraaijpoel, Willem L. Meijer en Lennaart Allan
Uitgeverij Aspekt maart 2010, 310 pagina’s, ISBN 9789059118669

recensie over Niet alles is kunst door Stefan Beyst

de pelgrimstocht der mensheid

toegevoegd aan mijn verzameling geschiedenisboeken:
de pelgrimstocht der mensheid (1960)

Omdat ons beeld van de geschiedenis beperkt is, verzamel ik oude geschiedenis(school)boeken. Deze helpen mij de geschiedenis te bekijken vanuit de geschiedenis. Vandaag kocht ik de pelgrimstocht der mensheid die in 1937 voor het eerst verscheen en die in 1960 als vijf geïllustreerde deeltjes in de Phoenix pocketreeks nog een vijfde en laatste druk beleefde.

de pelgrimstocht der mensheid
de pelgrimstocht der mensheid
uitgeverij De Haan, 1937-1960

Een halve eeuw geleden was de titel eigenlijk al over de houdbaarheidsdatum heen, maar uitgeverij De Haan durfde het nog aan. De vijf deeltjes uit 1960 zien er even puntgaaf als ongelezen uit. Dat gaat nu allebei veranderen. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en heb alvast gekeken hoe het afloopt met de pelgrimstocht der mensheid. De allerlaatste bladzijde uit de laatste en herziene druk van het vijfde deel, waarin ook de Tweede Wereldoorlog is opgenomen, eindigt als volgt:

Blijft echter de grote vraag, die ieder mens zich geregeld stelt (althans stellen moet): maar… zijn wij wel op weg naar vrede, gaan wij wel, zij het met vallen en opstaan, omhoog of glijden wij integendeel steeds verder af naar een nieuwe catastrofe? Op deze vraag behoeft (gelukkig!) en kan (helaas!) de geschiedschrijver van het jongste verleden, van de eigen tijd dus, geen antwoord op geven. Welbewust laat hij daarom dit overzicht van ‘s mensen tocht door twintig eeuwen in oktober 1960 eindigen met een vraagteken, maar ook… met een afbeelding van het gebouw der Verenigde Naties.
 
Prof. Dr. C.D.J.Brandt in De pelgrimstocht der mensheid
united nations headquarters
De pelgrimstocht der mensheid eindigt in 1960
bij het hoofdkwartier van de Verenigde Naties