Dagelijks archief: zondag 24 oktober 2004

wie wordt Lennaert Nijgh’s biograaf?

De literaire nalatenschap van Lennaert Nijgh is door de erven aan het Letterkundig Museum in Den Haag geschonken. De tekstschrijver, vertaler en columnist ‘Lennaert Nijgh, van wie ik nog een tientje krijg’, zoals Boudewijn de Groot zong in ‘Picknick’, heeft een zeer interessant en gevarieerd archief nagelaten.
 
Lennaert Nijgh werd in 1945 in Haarlem geboren en overleed er in 2002 na een kort ziekbed. Hij bracht zijn jeugd door in Heemstede, waar hij enige tijd in dezelfde straat woonde als Boudewijn de Groot. Samen met hem (en Ischa Meijer) zat hij een paar jaar in één klas op de middelbare school. Zijn eerste liedjes schreef hij in de tijd dat hij eindexamen deed. Ze werden vrijwel onmiddellijk op de plaat gezet, maar hadden geen succes. Dat kwam in 1966, met de lp Voor de overlevenden.
 
Hij werd een veelgevraagd tekstschrijver, en schreef, naast veel teksten voor diverse artiesten en tv-programma’s, de musical De engel van Amsterdam voor Jasperina de Jong en de rockopera Ik Jan Cremer. In de loop van de jaren tachtig stokte zijn productie van liedteksten en legde hij zich met name toe op het schrijven van columns. In 1996 bracht Boudewijn de Groot een cd uit met nieuwe teksten van Nijgh, waaronder ‘Een wonderkind van 50′, een lied over het tragische leven van de dichter Halbo C. Kool.
 
Nijghs archief bevat typoscripten van vele bekende liedjes: ‘Testament’, ‘Het land van Maas en Waal’ (Boudewijn de Groot), ‘Jan Klaasen de trompetter’, ‘Malle Babbe’ (Rob de Nijs) en ‘Ik doe wat ik doe’ (Astrid Nijgh, zijn eerste vrouw), om er slechts een paar te noemen. Ook de typemachine waarop hij zijn oudste teksten getikt heeft, maakt deel uit van de schenking. Voorts een aanzienlijke hoeveelheid krantenknipsels over hem en zijn werk, en columns van zijn hand uit het Haarlems Dagblad, gedeeltelijk gebundeld in in eigen beheer uitgegeven boekjes. Zowel zakelijke als persoonlijke correspondentie is aanwezig, waaronder een kaart van Jan Cremer uit 1986 en een aankondiging van het (derde) huwelijk van Louis Ferron.
 
Het typoscript van zijn in 1971 bij een obscuur uitgeverijtje verschenen debuutroman Tobia, of De ontdekking van het masturbariaat (in 1991 herdrukt bij Conserve) bevindt zich eveneens tussen de papieren. Personalia als agenda’s, waaronder een van toen hij 14 was, een verzekeringsbewijs voor een Solex, foto’s uit verschillende perioden van zijn leven, en de oorkonde behorend bij de Culturele aanmoedigingsprijs der gemeente Hilversum 1974, zijn eveneens voorhanden. Dit materiaal biedt een prachtige aanzet voor de reconstructie van leven en werk van deze schrijver.
 
Bron: CultuurNet / Letterkundig Museum

24/10 toen | heiligen van de dag