Dagelijks archief: dinsdag 21 februari 2006

meesterlijk portretschilder

Antoon van Dyck (1599-1641)

Gisteren kocht ik bij De Slegte de fraaie catalogus van de grote overzichttentoonstelling in 1999 bij de 400ste geboortedag van Antoon van Dyck. Deze tentoonstelling was zowel in Antwerpen als in Londen te zien, de twee steden waar Van Dyck de langste tijd van zijn korte leven (hij werd slechts 42 jaar) woonde en werkte. Samen met Rembrandt, Velazquez, Repin en Singer-Sargent is hij een van mijn favouriete portretschilders. Ik heb in zeker twaalf musea schilderijen van hem gezien, o.a. in Amsterdam, Den Haag, Brussel, Berlijn, Kassel, Londen, Madrid, Parijs, Praag, Sint-Petersburg en New York.

oeuvrecatalogusHelaas zijn nogal wat van zijn schilderijen in particuliere collecties terecht gekomen, zodat we deze nooit of slechts een enkele keer te zien krijgen wanneer er ter gelegenheid van een bijzondere tentoonstelling een schilderij wordt uitgeleend. Het prachtige portret van Maria Louisa de Tassis uit de vorstlijke verzameling in Vaduz, was in 1999 gelukkig nog in Antwerpen te zien.

Oeuvrecatalogus Anthony van Dyck
Biografie
Antoon van Dyck werd op 22 maart 1599 in het huis ‘den Berendans’ op de Grote Markt in Antwerpen geboren als zevende kind van de rijke koopman Frans van Dyck en Maria Cuypers. Zijn familie was zeer godsvruchtig: drie zussen werden begijn, zijn jongste broer Theodoor kanunnik en later pastoor.
 
In 1609 schreef hij zich in in de Antwerpse Sint-Lucasgilde als leerjongen van Hendrik van Balen (1574/5-1632). De jonge Van Dyck bleek al gauw veel talent te hebben. Op zijn veertiende schilderde hij zijn eerste bewaard gebleven zelfportret (Wenen, Gemäldegalerie der Akademie der bildenden Künste). Twee jaar later had hij waarschijnlijk al een eigen atelier.
 
In 1618 werd hij meester van de Sint-Lucasgilde. Vanaf dat ogenblik speelde hij een actieve rol als medewerker van Pieter Paul Rubens (1577-1640), met wie hij al vroeger goede contacten had. Dat blijkt onder meer uit het door Rubens geschilderde portret van Van Dyck van ca. 1613-15. Rubens noemt Antoon van Dyck in 1618 trouwens ‘mijn beste leerling’.
 
Genua
In 1620 ging hij naar het Engelse hof, maar hij bleef daar slechts kort. Een jaar later reisde hij via Antwerpen naar Italiëmet als bestemming Genua, waar hij speciaal in contact stond met de Antwerpse schilder Cornelis de Wael (1579-1667) en zijn broer Lucas, die kunsthandelaar was. Vanaf 1622 bezocht hij Venetië, Mantua, Milaan en Turijn. Ook verbleef hij voor langere periodes in Rome. Mede door deze reizen wist Van Dyck in Italiëzijn faam te vestigen. In 1624 vertrok hij naar Palermo in Sicilië, waar hij de gunst genoot van de Spaanse onderkoning. Het toppunt van zijn roem bereikte Van Dyck niettemin in Genua, waar hij tussen 1625 en 1627 de favoriete schilder van de stedelijke aristocratie werd.
 
Onmiddellijk na zijn terugkeer uit Italiëin 1627 ontving hij belangrijke opdrachten voor altaarstukken voor kerken en kloosters waarvan men het interieur in de geest van de Contrareformatie wenste te vernieuwen. Bovendien bleek hij zeer gewild als portretschilder. De Infante Isabella benoemde hem tussen 1628 en 1630 tot haar hofschilder. In die periode bracht hij ook twee bezoeken aan de Noordelijke Nederlanden. Aan het Haagse hof schilderde hij de portretten van Frederik Hendrik, prins van Oranje-Nassau, en zijn familie. De Hollandse stadhouder had trouwens, meteen na Van Dycks terugkeer in Antwerpen, al op grote schaal werk van hem aangekocht.
 
Engeland
In 1632 werd Van Dyck hofschilder van de Engelse koning Karel I. Hij vestigde zich in het toen net buiten het Londense stadscentrum gelegen Blackfriars. In mei 1632 werd hij al in de adelstand verheven en benoemd tot principalle Paynter in ordinary to their Majesties. Een jaar later kreeg hij de gouden ketting met de medaille van de koning, het insigne waarmee hij zichzelf heeft afgebeeld op een aantal zelfportretten, waaronder Zelfportret met zonnebloem van 1633.
 
Met tussenpozen bezocht hij de Nederlanden en Parijs, maar zijn belangrijkste werkterrein bleef Londen. In 1639 huwde Van Dyck, die vanaf 1628 lid was geweest van de Sodaliteit van de bejaerde Jongmans, een vrijgezellengenootschap onder leiding van de jezuïeten, Mary Ruthven, een adellijke hofdame van de Engelse koningin. Op 1 december 1641 werd zijn dochter Justina geboren. Een week later, op 9 december, stierf Van Dyck onverwacht te Blackfriars. Hij werd begraven in het koor van de Sint-Pauluskathedraal. Zijn graf en stoffelijke resten gingen tijdens de grote brand van Londen in 1666 verloren.
 
Bron: archief.antwerpenopen.be

Schilderijen van Van Dyck staan o.a. op webgalleries van The National Gallery of Art in Washington (15 werken), artrenewal.org (70 werken), Olga’s Gallery (94 werken), artcyclopedia.com , artchive.com en biblical-art.com