Maandelijks archief: mei 2012

de schilder en zijn broodheer [ 6 ]

Franz Xaver Winterhalter en koningin Victoria 1842-1871
 

Doordat de overheid zich als geïnstitutionaliseerde mecenas terugtrekt, worden veel kunstenaars die ooit afhankelijk waren van subsidie, nu gedwongen een knieval te maken voor „de markt„. In veel gevallen moeten deze kunstenaars om te overleven, net als vroeger, weer de persoonlijke en commerciële belangen gaan dienen van rijke particuliere opdrachtgevers.

Een serie over de schilder en zijn opdrachtgever in de periode 1712-1912. Aflevering 6: Franz Xaver Winterhalter en koningin Victoria

De Duitse Fürstenmaler Franz Xaver Winterhalter (1805-1873) werd geboren in Menzenschwand, een klein dorpje in het Zwarte Woud, en kreeg zijn opleiding als portretschilder o.a. bij Joseph Karl Stieler (1781-1858) in München. In 1831 werd hij hofschilder van groothertog Leopold van Baden in Karlsruhe. Eind 1834 trok hij naar Parijs waar hij in de jaren daarop de aandacht op zich kreeg gevestigd tijdens de jaarlijkse tentoonstellingen van de Salon. Hier werd hij opgemerkt door de Franse koning Louis Philippe en vanaf dat moment ging het snel met zijn carrière. Door zijn succes aan het Franse hof kreeg hij gemakkelijk toegang tot het Belgische en Engelse hof.

Franz Xaver Winterhalter
Franz Xaver Winterhalter 1843
de 24-jarige koningin Victoria

Franz Xaver Winterhalter kreeg in 1842 zijn eerste portretopdracht van de jonge koningin Victoria van Engeland. Ze zou hem bijna dertig jaar lang opdrachten blijven geven. Vooral in de jaren veertig schilderde Winterhalter talloze portretten van haar, prins Albert en de kinderen. In 1843 schilderde hij het bovenstaande portret van de pas 23-jarige koningin Victoria. Het is een intiem huiselijk moment dat in de Biedermeiertijd geliefd was. Toch is het ook een gewaagd portret. Een lange haarlok hangt bevallig over de boezem van de jonge koningin terwijl haar mond halfopen is. Blijkbaar viel het in de smaak want hij mocht koningin Victoria tot 1871 tot zijn vaste klanten rekenen.

Franz Xaver Winterhalter
Franz Xaver Winterhalter 1846
Koningin Victoria en haar gezin

Winterhalter schilderde in een behaagzieke stijl met veel aandacht voor de kleding en juwelen. Halverwege de negentiende eeuw bevielen zijn portretten zo goed, dat alle vorsten in Europa zijn naam kenden. Als schilder van de Restauratie pur sang bevestigde hij de keizers en koningen in hun conservatisme en verwees hij zonder gêne naar de hofschilderkunst van het ancien régime. In de jaren zestig schilderde hij nog steeds in een soort neo-rococo, terwijl Eduard Manet en zijn collega’s van de Salon des Refusés al begonnen waren de schilderkunst fundamenteel te vernieuwen.

Franz Xaver Winterhalter
Franz Xaver Winterhalter 1857
Varvara Alekseyevna Musina- Pushkina
een voorbeeld van de neo-rococo dat mij aan de portretten van Jean-Marc Nattier (1685-1766) doet denken.
Bekende gekroonde hoofden die door Winterhalter geportretteerd zijn:
Keizer Frans Jozef van Oostenrijk, Keizerin Elisabeth van Oostenrijk, Keizer Maximiliaan van Mexico, Keizerin Charlotte van Mexico, Keizer Napoleon III van Frankrijk, Keizerin Eugénie van Frankrijk, Keizerin Augusta van Duitsland, koningin van Pruisen, Keizer Frederik III van Duitsland, koning van Pruisen, Keizerin Victoria van Duitsland, koningin van Pruisen, Tsarina Maria Alexandrovna, Tsarina Alexandra Fjodorovna van Rusland, koningin Olga van Württemberg, Koningin Sophie der Nederlanden, Koning Lodewijk-Filips van Frankrijk, Koningin Marie-Amélie van Frankrijk, koningin Sophie der Nederlanden, Koning Leopold I der Belgen, Koningin Louise der Belgen, Koningin Maria-Hendrika der Belgen, Koningin Isabella II van Spanje, Koningin Victoria van het Verenigd Koninkrijk, Prins-gemaal Albert van het Verenigd Koninkrijk, Koning Eduard VII van het Verenigd Koninkrijk.
 
Bron: nl.wikipedia.org

The Winterhalter Catalogue

een gezaghebbende blik

A History of Art (1962) van H.W. Janson is een halve eeuw oud

Zesentwintig jaar geleden kocht ik voor mijn studie aan de kunstacademie het vuistdikke boek van H.W. Janson (1913-1982). Het bestond in 1986 al vierentwintig jaar en het was toen een gezaghebbend werk. Ik leerde naar de kunstgeschiedenis te kijken met de bril van professor Janson op. Zijn canon van de kunstgeschiedenis was sterk bepaald door de modernistische opvattingen na 1945. Toen ik later de negentiende eeuwse schilderkunst via het internet breder kon gaan bekijken, viel mij pas op hoe selectief A History of Art naar de schilderkunst van de negentiende eeuw kijkt. Maar zoals de titel van het boek het zelf aangeeft, het is ‘een’ geschiedenis, niet dé geschiedenis.

mijn nederlandstalige uitgave van A History of Art van H.W. Janson kocht ik in 1986

Een canon is natuurlijk altijd een rigoureuze selectie. Met zevenmijlslaarzen wordt er door de geschiedenis gedenderd en het pad dat zo ontstaat, is de uitdrukking van een bepaalde vooringenomenheid. Janson‘s standaardwerk uit 1962 was zo gezaghebbend, dat alle overzichten van de schilderkunst daarna zich min of meer baseren op de canon van A History of Art. Zo volgt Norbert Lynton (1927-2007) in The Modern World uit 1966 bijna volledig de canon van de negentiende eeuwse schilderkunst uit A History of Art.

Beide overzichten splitsen de negentiende eeuw in twee delen. In het eerste deel worden de schilders van het classicisme en de romantiek behandeld en in het tweede deel die van het realisme, impressionisme en post-impressionisme. Eigenlijk wordt de schilderkunst van de hele negentiende eeuw gezien als een voorspel op die van de twintigste eeuw. Vanuit het modernisme wordt er een rode loper uitgerold die vooral bestemd is voor de wegbereiders van de moderne schilderkunst.

Vanuit het modernisme wordt er een rode loper uitgerold die vooral bestemd is voor de wegbereiders van de moderne schilderkunst.

Wie komen we er allemaal tegen? In de eerste helft van de negentiende eeuw zijn dat: Stubbs, Fuseli, Blake, Cozens, Constable en Turner in Engeland. Friedrich in Duitsland. Gros, David, Ingres, Géricault, Daumier en Corot in Frankrijk en Goya in Spanje. In de tweede helft van de negentiende eeuw noemt Janson de volgende schilders: Rossetti en Madox Brown in Engeland, Whistler, Homer en Eakins in de Verenigde Staten en in Frankrijk een lange reeks: Courbet, Manet, Renoir, Degas, Monet, Cézanne, Seurat, Gauguin, Toulouse Lautrec, Redon en Rousseau. Tenslotte nog Van Gogh, Ensor en Munch. Zijn collega Norbert Lynton neemt deze canon grotendeels over en vult deze nog aan met Millet, Cornelius, Menzel, Holman Hunt, Puvis de Chavannes, Bernard, Von Marées en Liebermann.

Lynton heeft dus iets meer oog voor de Duitse schilderkunst in de negentiende eeuw dan Janson, maar over het algemeen leggen beide canons sterk de nadruk op de Franse schilderkunst. Daaruit komt de volgende visie naar voren: In het begin van de negentiende eeuw is er net als aan het begin van de achttiende eeuw een strijd tussen Poussinistes en Rubenistes aan de Franse Académie. Het classicisme in de tijd van Napoleon waarvan Jacques Louis David en Ingres de grote mannen zijn, legt vooral de nadruk op de vorm en volgt daarin de Franse meester Nicolas Poussin. De schilders Delacroix en Géricault zijn eerder volgelingen van Pieter Paul Rubens omdat ze de kleur een belangrijke plaats geven in de opbouw van het schilderij.

H.W.JansonDe Rubenistes zijn de wegbereiders van het impressionisme en in de visie van Janson vormt het impressionisme de top van de negentiende eeuwse schilderkunst. Dat komt omdat het impressionisme rond 1962 onze moderne manier van kijken en onze opvatting over wat een schilderij in essentie moet zijn het dichtst benaderde. De impressionisten lieten de verfklodders duidelijk zien. Een schilderij is in de eerste plaats gemaakt van verf en vertegenwoordigt in de eerste plaats rauwe materie. Daarna is het pas een voorstelling, een illusie. H.W. Janson schreef zijn A History of Art aan het einde van de jaren vijftig toen het abstract expressionisme en het tachisme in de mode waren. De verf was in de abstracte schilderkunst verzelfstandigd en bevrijd van de dwang dat het iets voor moest stellen. Met die blik keek Janson ook naar de schilderkunst van de negentiende eeuw. De schilders van de Académie en de Salon waren maar behaagzieke lui terwijl de rebellen van het impressionisme en post-impressionisme onze helden waren. Zij baanden de weg voor de moderne abstracte schilderkunst en kregen daarom een ereplaats in de canon.

de lange nacht van Chet Baker

gisteren gezien op Arte: Let’s get lost (1988)
documentaire van Bruce Weber over Chet Baker

Chet Baker - Let's get lostSfeervolle zwart-witdocumentaire om op de late avond weg te drijven in gelukzaligheid. Chet Baker was een meester van de roes die hij permanent leek te bewonen. Voor de realiteit was hij minder geschikt. Op 12 mei 1988 viel hij in Amsterdam uit een raam, waarschijnlijk onder invloed van drugs. Hij overleefde het niet.

This documentary about jazz trumpeter-singer Chet Baker intercuts footage from the 1950s, when he was part of West Coast Cool, and from his last years. We see the young Baker, he of the beautiful face, in California and in Italy, where he appeared in at least one movie and at least one jail cell (for drug possession). And, we see the aged Baker, detached, indifferent, his face a ruin. Includes interviews with his children and ex-wife, women companions, and musicians.
 
Bron: imdb.com
fragment uit Let’s get lost

chetbaker.net | let’s get lost [ imdb.com ]