Dagelijks archief: vrijdag 12 januari 2007

de paleizen van het geheugen

Augustinus in de Belijdenissen over het geheugen

In het Tiende Boek van de Belijdenissen onderzoekt Augustinus het menselijk brein. Deze tekst van 1600 jaar oud overtreft in frisheid en verwondering veel moderne psychologische teksten.

.. En dan kom ik aan de velden en de weidse gebouwen van het geheugen, waar zich de schatkamers bevinden met de talloze beelden die daar van alle soorten waargenomen dingen binnen zijn gebracht. Daar ligt ook alles wat wij met vergrotingen of verkleiningen of onverschillig welke wijzingen van de door onze waarneming aangeraakte dingen hebben gedacht, en ook alles wat er verder nog in bewaring is gegeven of neergelegd, voorzover het niet is opgezogen en bedolven door het vergeten.
 
Wanneer ik daar ben, beveel ik dat te voorschijn wordt gebracht wat ik maar verkies: bepaalde dingen komen dan onverwijld opdagen, terwijl naar andere langer wordt gezocht en deze om zo te zeggen uit verderweg gelegen bergplaatsen worden opgediept; er zijn er ook die in zwermen komen aanvliegen en die terwijl naar iets anders gevraagd en gezocht wordt, tussenbeide springen, alsof ze willen zeggen: ‘Zijn wij het soms niet?’ En met de hand van mijn hart blijf ik ze wegduwen van het aangezicht van mijn herinneren, net zolang totdat het gewenste doorbreekt en uit de verborgenheid voor mijn ogen treedt. Andere dingen bieden zich zonder moeilijkheden en in ongestoorde volgorde aan, juist zoals ze worden opgeroepen: het voorafgaande maakt plaats voor het volgende en wordt, terwijl het zo plaatsmaakt, opgeborgen om te voorschijn te komen wanneer ik dat weer wens. Dit alles doet zich voor wanneer ik uit mijn herinnering iets aan het vertellen ben.
Rembrandt: de filosoof
Rembrandt: de filosoof
Goed geordend en soort bij soort liggen daar al de dingen opgeborgen, die ieder langs zijn eigen toegang naar binnen zijn gebracht: zo zijn bijvoorbeeld het licht en alle kleuren en vormen van lichamen langs de ogen gekomen, langs de oren alle soorten klanken, alle geuren langs de neusgaten, alle smaken langs de mond, terwijl van het over geheel het lichaam verspreide zintuig gekomen is wat hard is of zacht, wat koud is of warm, glad of ruw, zwaar of licht, hetzij buiten, hetzij binnen het lichaam.
 
Om het mogelijk te maken dat al deze dingen zo nodig worden hervat en hernomen, worden ze geherbergd in de wijde verborgenheid van het geheugen, in zijn-hoe moet ik het zeggen?-ontoegankelijke en niet onder woorden te brengen ruimten: ze komen er allemaal langs hun eigen deuren naar binnen en worden er opgeborgen. Overigens zijn het niet de dingen zelf die er binnenkomen: het zijn veeleer de beelden van de waargenomen dingen, die daar ten beschikking staan van het denken dat zich hen herinnert.
 
Hoe die beelden tot stand zijn gebracht? Wie zal het zeggen, ook al blijkt duidelijk door welke zintuigen ze zijn gegrepen en daarbinnen opgeborgen? Want ook al vertoef ik in duisternis en stilte, ik breng, als ik dat wil, in mijn geheugen kleuren te voorschijn en maak onderscheid tussen wit en zwart en tussen andere kleuren waar ik dat wil; daarbij komen geen klanken tussenbeide die storend werken op wat ik door mijn ogen heb opgenomen en bezig ben te beschouwen, en dit terwijl toch ook die klanken zich daar bevinden en er als het ware in een afzonderlijke bergplaats bewaard worden. Ook die klanken immers roep ik op wanneer mij dat zint, en ze zijn dan onverwijld bij de hand; en met mijn tong in rust en mijn keel zonder geluid zing ik dan zoveel ik wil, en die beelden van kleuren, die zich daar toch evengoed bevinden, komen niet storend tussenbeide bij het ophalen van de andere voorraad, die via de oren is binnengestroomd.
 
lees verder…