Dagelijks archief: dinsdag 8 februari 2005

blik in de afgrond

Nog steeds ben ik aan het lezen in Hoeveel waarheid heeft de mens nodig? In het derde hoofdstuk over Nietzsche beschrijft Rüdiger Safranski hoe en waarom Nietzsche definitief met alle metafysica wil afrekenen. Het begint met zijn eerste kennismaking met de filosofie van Schopenhauer:

In 1866, inmiddels student klassieke talen in Leipzig, heeft Nietzsche zijn Schopenhauer-belevenis. Bij Schopenhauer leert hij wat het betekent echt met alle voorstellingen van een aan gene zijde en alle transcendentie af te rekenen: het betekent het leven de waarde van het heilige, die rest religiositeit te ontnemen. De wereld is ‘wil’, een oneindig begeren, een opvreten en opgevreten worden, van elke zin ontdaan. Alleen onze ‘voorstellingen’ projecteren ‘zin’ in die wederwaardigheden. Voor de illusieloze blik van Schopenhauer kunnen die projecties geen stand houden. Met de surrogaatgoden, die het aardse leven moeten heiligen, wordt korte metten gemaakt. Wat overblijft is de afgrond van een wereldwil die door ons heen gaat en die geen hoger doel, geen zin kent, maar alleen zichzelf wil, zinloos en doelloos, niettemin machtig, zelf oppermachtig.”

SchopenhauerMet Schopenhauer heeft Nietzsche in het leven de donkere afgrond in het oog gekregen en is pessimist geworden. Maar hij wil ook Schopenhauer overtreffen. Hij wil iets paradoxaals: hij wil het onverdraagelijke leven in een oneindige hartstocht omzetten, zonder in een aan gene zijde te vluchten, ook niet in het aan gene zijde van de negatie. De formulering voor deze houding luidt: dionysisch pessimisme.

“We moeten inzien hoe alles wat ontstaat, bereid moet zijn om smartelijk ten onder te gaan, we worden gedwongen een blik te werpen in de verschrikkingen van het individuele bestaan- maar van een schrik verstarren doen we niet, want een metafysische troost rukt ons kortstondig weg uit het gewoel van vluchtige gestalten. Voor enkele ogenblikken zijn we werkelijk het oerwezen zelf en voelen diens tomeloze bestaansdorst en bestaanslust; de strijd, de kwelling, de vernietiging van de verschijnselen dunkt ons nu noodzakelijk, gezien de overdaad van ontelbare, naar het leven snakkende en elkaar verdringende bestaansvormen bij de overweldigende vruchtbaarheid van de wereldwil; we worden door de helse stekel van deze kwellingen doorboord, en op hetzelfde moment voelen we ons als het ware één met de onmetelijke oerlust in het bestaan en worden we de onverwoestbaarheid en eeuwigheid van deze lust in dionysische vervoering gewaar. Ondanks vrees en medelijden zijn we de gelukkig-levenden, niet als individuen, maar als het ene levende, met de voortplantingslust waarvan we versmolten zijn.”
uit: Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik

Wee de mens die boven alles stoer en sterk wil zijn.

Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik
The birth of Tragedy [ integrale tekst in Engelse vertaling ]