Dagelijks archief: donderdag 17 februari 2005

‘martelaar van de wetenschap’

Mijn broer ploft neer op de bank en begint te vertellen over een boek dat hij aan het lezen is, Mendeleyev’s Dream van Paul Strathern. Het gaat over het avontuur van de natuurwetenschap en zijn uiteindelijke triomf in de negentiende eeuw. “Natuurlijk is het allemaal niet vanzelf gegaan”, zegt hij “In de Renaissance waren er hevige protesten van de roomskatholieke kerk. Het proces tegen Galileo Galileï kent bijna iedereen. Maar heb je bijvoorbeeld wel eens gehoord van Giordano Bruno?” Ja, ik heb wel eens over hem gelezen, weet dat hij in Rome op de brandstapel gezet is, maar voor het overige moet ik mijn kennis even opfrissen.

Giordano Bruno
Giordano Bruno ( 1548 – 1600 )

Twee naslagwerken heb ik daarvoor in huis die allebei De Droom der Rede heten, het ene geschreven door C.I.Dessaur, het andere door Anthony Gottlieb. In het laatste boek valt mijn oog onmiddellijk op het volgende citaat:

Er is ( … ) één reusachtige uitgestrektheid die we gerust Leegte mogen noemen: daarin bevinden zich ontelbare bollen als de onze waarop wij leven en groeien; we verklaren deze ruimte voor oneindig. Want er is geen reden, noch een tekort aan gulheid van de kant van de natuur ( … ) die het bestaan van andere werelden in de ruimte belet.
uit : De l’ infinitivo universo e mundo van Giordano Bruno ( 1584 )

Gisteren citeerde ik op deze plaats Schopenhauer met exact dezelfde visie, maar dan in de pessimistische variant. Op het moment dat de mens de blik van God wil toeeigenen gaat het mis: of hij raakt in de roes van vooruitgangsgeloof (in zichzelf) of hij duizelt voor de afgrond van het mysterium tremens en verliest de grond onder zijn voeten. In het boek van C.I.Dessaur is van dit laatste helemaal niets te merken. Ze beschrijft Bruno als een moedige, mondige martelaar:

Bruno zag niets in de onmondige, machteloze mens zoals die werd gepropageerd door de kerkelijke dogmatiek. Door eigen innerlijke activiteit moet de mens tot inzicht en verlossing komen, met name via contemplatie. Langs deze weg ontdekt de mens dat de ogenschijnlijke pluraliteit van de aardewereld en de kosmos (Bruno voorzag een oneindig universum, met talloze bewoonde werelden) in wezen de manifestatie is van één principe dat alles verbindt. Het universum dat steeds weer wordt geschapen en herschapen, is een openbaring van het Ene, dat zich differentieert en vervolgens weer tot zichzelf terugkeert. De ‘weg omlaag’ is de weg van de scheppingswil die zich uit als een toenemende diversificatie. De ‘weg omhoog’ is de weg van de Ratio, van uit liefde geboren kennis, die leidt tot unificatie, tot her-eniging. Niets in het universum kan ooit worden vernietigd of verloren gaan. Er is alleen maar voortdurende verandering. Goed en kwaad zijn uiterst relatieve begrippen. Uiteindelijk is alles God, komt voort uit God en keert terug in God.
Zomin als de aarde zich voor Bruno bevindt in het middelpunt van het universum (er is geen statisch middelpunt, waar dan ook), zomin is er een statische norm voor goed en kwaad.

Na een goed gesprek met mijn broer sta ik in de wc oog in oog met de Filosofie Scheurkalender. Donderdag 17 februari; rechtsonder staan een paar filosofen die op deze dag aan hun eind zijn gekomen. Giordano Bruno is er één van. Hij kon op weinig genade van de roomskatholieke kerk rekenen: de genadedood door wurging werd hem onthouden. Men vond dat hij het verdiende levend verbrand te worden, samen met zijn ketterse opvattingen.

Giordano Bruno : Italiaanse dialogen

het verraad aan de geest [ 1 ]

gelezen: Het kwaad, het drama van de vrijheid
door Rüdiger Safranski
Volgens Schelling is de mens een notoire verrader van zijn hogere levensprincipe. Maar hij is dat niet door de natuur gedwongen, maar in vrijheid. “De mens is op de top geplaatst waar hij de bron van de beweging ten goede en ten kwade gelijkelijk in zich heeft: de band tussen de principes in hem is geen noodzakelijke, maar een vrije. Hij staat op de scheidslijn; wat hij ook kiest, het zal zijn daad zijn.”
De mens wordt een verrader van het universele, omdat de angst voor het leven hem uit zijn eigen centrum drijft. Maar het centrum is de geest van de liefde, het verterende vuur waarvan hij de verwarmende nabijheid zoekt en waarvoor hij tegelijk terugdeinst om niet te verbranden. De mens zoekt de periferie van zijn wezen, hij is een excentrisch wezen, Het mijden van het centrum is het verraad aan de geest.
Die perversie is bij Schelling de boven het louter morele uitgaande grondstructuur van het kwaad, en hij duidt daarmee op het schandaal dat het Christelijke denken de zonde tegen de Heilige Geest noemt. Alleen is “de heilige geest” waartegen de mens zondigt zijn eigen geestelijke wezenscentrum. De mens is het metafysische dier, en als hij probeert dat af te leren, verraadt hij zijn eigen geestelijke natuur.
De late Schelling moest halverwege de negentiende eeuw dat verraad aan de geest, die verdrijving van de geest uit het veld van het weten, nog zelf meemaken. Hij wordt getuige van de triomf van de naturalistische en materialistische wetenschappen. Een kwade geschiedenis.

Safranski: het kwaad; het drama van de vrijheid